Errata

    Paragraaf 12.3 bevat enkele onnauwkeurigheden en moet worden vervangen met:

    12.3 Bij gelijke omstandigheden eenzelfde score: betrouwbaarheid

    Betrouwbaarheid heeft te maken met het consequent aflezen van hetzelfde resultaat bij herhaalde metingen. Het staat los van het begrip dat wordt gemeten, het gaat om het instrument zelf. De eerste digitale weegschaal in het voorbeeld was onbetrouwbaar omdat hij elke keer een andere lezing gaf. Waar hij voor ingezet werd, doet er niet toe: of er intelligentie mee gemeten wordt of gewicht, er kan niet veel vertrouwen in het cijfer zijn omdat het steeds wisselde.

     

    Jargon & Definitie
    Betrouwbaarheid het meetinstrument geeft steeds dezelfde resultaten onder dezelfde condities.
    Meetfout de grootte van het verschil tussen de gevonden score en de daadwerkelijke score van het begrip-zoals-gemeten.
    Systematische meetfout een meetfout die consequent optreedt bij elke meting.
    Kalibreren het vergelijken van de metingen van een instrument met die van een ander instrument waarvan men weet dat het betrouwbaar is, om een eventuele systematische meetfout te ontdekken, zodat daarvoor gecorrigeerd kan worden.
    Toevallige meetfout een meetfout die wisselt bij elke meting.
    Standaardmeetfout de gemiddelde onnauwkeurigheid van een individuele score.
    Test-hertest-betrouwbaarheid de mate waarin de gevonden scores bij herhaalde afname van hetzelfde instrument onder dezelfde omstandigheden bij dezelfde respondenten hetzelfde zijn.
    Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid de mate waarin de gevonden scores bij verschillende afnamen van hetzelfde instrument telkens door verschillende onderzoekers bij dezelfde cliënten onder gelijke omstandigheden hetzelfde zijn.

     

    Het gaat uiteindelijk over meetfouten en die kunnen systematisch of toevallig zijn. Bij een systematische meetfout zal elke meting last hebben van dezelfde afwijking, zoals een weegschaal die steevast één kilo minder aangeeft, of altijd een vast percentage ernaast zit. Als er zo’n systematische meetfout wordt gevonden, dan valt het wel mee, want de gevonden score kan dan worden gecorrigeerd. Als een weegschaal telkens 1% zwaarder aangeeft dan het werkelijke gewicht, dan kan het gemeten gewicht met een factor van 100/101 worden vermenigvuldigd om het juiste gewicht te bepalen. Hoe weet je wat de grootte van een systematische meetfout is? Door zijn metingen te vergelijken met de metingen van een soortgelijk instrument, waarvan men weet dat het een juiste meting geeft. Dit principe heet kalibreren.

     

    Echter een weegschaal die telkens een ander cijfer geeft, heeft last van een toevallige meetfout – het is niet te voorspellen wat het volgende cijfer zal zijn bij dezelfde weging van dezelfde persoon onder dezelfde omstandigheden. Betrouwbaarheid wordt bedreigd door zulke toevallige meetfouten. Met een weegschaal is dat gemakkelijker te bepalen dan met een test of vragenlijst. Bij tests en vragenlijsten gaat het om iets abstracts en wordt verwacht dat er een toevallige meetfout zal zijn. De vraag is dan hoe groot die toevallige meetfout gemiddeld is. Dit gemiddelde heet de standaardmeetfout. Hoe kleiner de standaardmeetfout, hoe betrouwbaarder het instrument.

     

    Om de betrouwbaarheid te bepalen, gaat dezelfde onderzoeker hetzelfde instrument herhaald aanbieden aan dezelfde proefpersoon (of onderzoeksobject) en bepalen in hoeverre het cijfer overeenkomt. Dit heet een test-hertest-betrouwbaarheid en wordt uitgedrukt als een correlatiecoëfficiënt (zie paragraaf 8.1). Er wordt dus gecontroleerd hoe groot de samenhang is tussen verschillende afnamen met hetzelfde instrument onder dezelfde omstandigheden. Hoe dichter die correlatie bij 1 is, hoe betrouwbaarder het instrument.

     

    Een andere manier is het bepalen van de zogenoemde interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Wanneer hetzelfde instrument door verschillende onderzoekers bij dezelfde proefpersoon wordt ingezet, verwacht men eenzelfde score. Dit lijkt bijna hetzelfde als objectiviteit, maar is net wat anders. Het gaat er nu niet om of er een interpretatie door de onderzoeker wordt gegeven die verschilt van die van de andere onderzoekers, maar of meerdere onderzoekers tot eenzelfde meting komen. Alle onderzoekers worden dus geacht dezelfde interpretatie aan te houden (of geen interpretatie aan te houden). Objectief meten zij hetzelfde. De vraag is of hetzelfde instrument wanneer het door een andere onderzoeker wordt ingezet, hetzelfde resultaat oplevert.


    Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is bijvoorbeeld bij de projectieve tests lastig: er kan wel worden afgesproken welke betekenis er voor welk soort verhaal wordt aangehouden bij de Thematic Apperception Test (wat de objectiviteit ten goede komt), maar de vraag is vervolgens of verschillende onderzoekers op basis van hetzelfde verhaal van een cliënt tot eenzelfde conclusie komen, gebruik makend van dezelfde interpretatieregels. Bij ‘gewone’ tests en vragenlijsten speelt interbeoordelaarsbetrouwbaarheid een kleinere rol, bij observaties (zie paragraaf 14.3) echter weer een grotere.

    Aanvullingen

    Paragraaf 2.2

    Een punt dat zich vooral voordoet bij verklarende hypothesen is dat zij niet circulair zijn. Wanneer de hypothese luidt: ‘Cliënte lijdt aan een depressie doordat zij somber is’, dan valt er eigenlijk niks te toetsen. Sombere gevoelens zijn namelijk een symptoom van depressie, niet een oorzaak. In feite zou de hypothese vertaald kunnen worden in: ‘Cliënte lijdt aan een depressie doordat zij depressief is’, duidelijk een onzinnige hypothese. Met andere woorden, een hypothese is pas zinnig wanneer zij geen vanzelfsprekendheid verwoordt, noch het afchecken van symptomen betreft: gewone vragen dienen dat doel het beste.

     

    Paragraaf 4.4
    Volgens Leenen et al (2014) is er bij het schenden van het beroepsgeheim bij kindermishandeling geen wettelijke meldplicht, alleen de mogelijkheid tot het doorbreken van het beroepsgeheim. Echter wanneer er serieuze vermoedens zijn en deze worden niet gemeld, dan kan de beroepsbeoefenaar door de tuchtcollege worden aangesproken op de redenen voor zijn handelswijze.

    • Leenen, H.J.J., Dute, J.C.J., Gevers, J.K.M., Legemaate, J., De Groot, G.R.J., Gelpke, M.E., & De Jong, E.J.C. (2014). Handboek gezondheidsrecht (6e druk). Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, p.155

    <
    Paragraaf 5.2

    Ik heb mijn visie over de rollen die passen by de verschillende stadia van verandering enigszins aangescherpt, klik hier...
     
    Paragraaf 8.2
    Voor de cirkel van valse hoop wordt ook verwezen naar:

    • Appelo, M. (2014). Waarom veranderen (meestal) mislukt. Amsterdam: Boom.

    Appelo geeft ook aan dat het oorspronkelijke model en de formule voor stabiele gedragsverandering afkomstig zijn van:

    • Polivy, J. & Herman, C.P. (2002). If at first you don’t succeed: False hopes of self-change. American psychologist, 57. 677-689.


    Paragraaf 9.3 en 14.1
    Voor het KOP-model is gerefereerd naar: Rijnders, P. (2004). Overzicht, inzicht en uitzicht. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Er is een recentere uitgave van het KOP-model: Rijnders, P., & Heene, E. (2010). Kortdurende psychologische interventies voor de eerste lijn. Amsterdam: Boom.

    Literatuur
    Er is inmiddels een aantal nieuwe uitgaven:

    • Appelo, M. (2014), Socratisch motiveren. Amsterdam: Boom Cure & Care.
    • Miller, W. R., & Rollnick, S. (2014). Motiverende Gespreksvoering: Mensen helpen veranderen. Ouderkerk aan den IJssel: Ekklesia.